Het is geweldig weer, het leven in het algemeen is een feest, en ik had een weekend weg gepland met mijn camper, en een airbnb’er in mijn huis.
Voorwaarde voor zoiets: een APK-gekeurde camper. En door dingen die vallen onder de noemer ‘lang verhaal’, was aan die voorwaarde niet voldaan. Thuisblijven was geen optie, wegens die airbnb’er, maar ook wegens veel te mooi weer, en tenslotte ook wegens heel erg toe aan een weekend weg.
Ik maakte van dit probleem geen uitdaging, geen kans, maar een avontuur. Ik boekte 1) een hotel in Zutphen, een plek waar ik altijd al eens naartoe wilde, 2) een hotel in Bredevoort, een plek waar ik altijd al eens naar terug wilde, en 3) een hotel op een plek waar ik vervolgens twee nachten mijzelf in alle rust kon parkeren met een stapel boeken en een biertje. Mijn budget was de opbrengst van de Airbnb-verhuur van het weekend. In Zutphen en Bredevoort slaap je een stuk goedkoper dan in Amsterdam, dus ik sliep heerlijk in bedden die aanvoelden als wolken en ik liet mij lekker eten voorzetten door lieve pubers uit de omgeving, na heel veel geslenter door middeleeuwse stadskernen.
Op die derde plek, die van de rust en de stapel boeken, ben ik nu. Ik heb verkeerd gekozen. Ik was gevallen voor termen als ‘landgoed’ en ‘rust’ en ‘bossen’, maar miste de kleine hints dat dit hotel niet gemaakt is voor vakantie. Het wordt doordeweeks gebruikt voor managementtrainingen, en wij, verdwaalde toeristen in het weekend, zijn bijvangst. In het bijgebouw waar ik slaap, zijn verder vooral zaaltjes, en overleghoekjes, en allerlei ander semi-kantoorachtig gedoe. Er staat een koffieautomaat in de hal (door de medewerkers steevast de ‘lounge’ genoemd) die me vooral doet denken aan werk. Overal zijn zitjes waar niemand zit, en er is een leestafel waaraan niemand leest.
Gisteravond ging ik naar het restaurant, waar de kaart zo droevig was dat ik maar gewoon een biertje en wat borrelhappen besteld heb. Gelukkig was mijn boek prachtig en merkte ik nauwelijks dat ik al uren alleen in de ruimte zat tot men de lampjes op de tafeltjes begon uit te draaien.
Was ik maar gebleven in slaperig Bredevoort, waar ik een hotel had aan het pleintje, en waar het seizoen nog moet beginnen. Het was er geweldig. Aan elke zijde van het pleintje ligt een terras, zodat je als een bejaarde kat met de zon mee kunt bewegen tot je weer zo ongeveer voor de deur van je eigen hotel uitkomt. Als je jezelf ergens met een stapel boeken kunt parkeren, is het toch daar wel.
En niet alleen om dat plein, want Bredevoort houdt van boeken. Het was ooit de ‘boekenstad’ van Nederland. Sinds Covid is daar weinig van over. Nu is het vooral een prachtig dorp met veel boekenkasten naast woonhuizen waar je een tweedehands boek voor 3 euro kunt kopen, het geld graag in de brievenbus naast de voordeur. Buiten de boekenmarkten die om de paar maanden gehouden worden, hoef je er voor de boeken niet meer te komen. Er is trouwens wel een uitzondering, en dat is het antiquariaat met Engelstalige boeken, dat heel behulpzaam ‘The English Bookshop’ heet. Ik wilde al een tijdje terug naar die winkel, en ik werd niet teleurgesteld. Met drie prachtige boeken onder de arm wandelde ik terug naar mijn pleintje. Tijdens mijn lunch op het terras belde ik de belbus, en die kwam speciaal voor mij naar Bredevoort om me naar station Aalten te brengen.
En nu zit ik dus met mijn negen nieuwe boeken (ook Zutphen heeft een mooie boekwinkel) in een conferentieoord dat vooral bestaat van de trainingen van De Baak, het instituut voor managementtrainingen die ongetwijfeld heel goed zijn, maar waar ik enorme jeuk van krijg.
Bij dit soort plekken horen vreselijke dingen. Het terrein is heel groot, en ik zou het best even willen verkennen, maar ik werd bij aankomst aangevallen door een bord langs het pad met daarop een uitspraak die blijkbaar tot betere teamprestaties moet leiden: ‘zullen we vandaag allemaal op een andere plek gaan zitten dan normaal?’ Ik zie in de verte meer van die borden staan. Beter om die te vermijden.
Ik heb vanmorgen van het ontbijtbuffet een extra krentenbol, een mandarijn en een banaan gestolen voor de lunch, en nu ga ik eerst dat bos maar eens in. Een boek mee voor de zekerheid, je weet nooit of er een leuke koffietent opduikt.
Ik weet vooral nog weer eens heel zeker: kantoren zijn verschrikkelijk. Ik kan niet wachten tot ik er nooit meer naartoe hoef. En ik ben heel blij dat ik nooit op managementtraining hoef, omdat ik nooit manager hoef te worden. Ik hoef niemand in zijn kracht te zetten, ik hoef nooit op training voor effectieve persoonlijke communicatie, of bezielend leiderschap, en ik hoef niet eens te weten wat ‘senior excellence’ is. De vrijheid, de opluchting! Van alles niet te hoeven, het blijft de grootste luxe ooit.

Leave a Reply